De wereld was teruggegeven; waarvan hij later zag dat ze leeg was en dat de verlaten aarde diepe stilte bewaard had, sprak D. P. zo toe dat tranen opwelden: O zuster, o echtgenoot, o enige overlevende vrouw, die door een gemeenschappelijk geslacht en wel de oorsprong van mijn vaders broer en verwegens door het huwelijksbed met mij bent verbonden, die nu zelfs met gevaar met mij verbonden worden van de landen die ook maar door oost en west worden gezien zijn wij tweeen de volledige bevolking, de rest is door de zee ingenomen. Ook deze levensverwachting van ons is nog niet helemaal zeker, ook nu verschrikken wolken de geest. Welke geest zou er nu aan je zijn als jij zonder mij aan het noodlot was ontrukt, op wat voor manier zou jij je angst verwerken? Wie zou je kunnen troosten als je verdriet had? Want ook ik zou, geloof me, als deze ook jou gegrepen had, jou volgen, echtgenoot, en ook mij zou de zee hebben. Ach moge ik toch de volkeren herstellen met de kunsten van mijn vader en zielen kunnen ingieten in gevormde aarde. Nu blijft het menselijk geslacht van ons tweeen over, zo heeft het hemelgoden behaagt en blijven wij als voorbeelden voor mensen over.