Maar er was ook een slang slimmer dan alle levende wezens ter aarde, die Heer God had gemaakt. En die zei tegen de vrouw: Waarom beval God jullie om niet te eten van alle bomen van het paradijs? Aan deze antwoordde de vrouw: Van de vruchten van de bomen, die in het paradijs zijn, zullen we eten, maar de vruchten van de boom echter die in het midden in het paradijs is, heeft God ons bevolen, niet daarvan te eten en deze niet aan te raken. Opdat wij niet toevallig sterven. En de slang zei echter tegen de vrouw: Jullie zullen helemaal niet door de dood sterven. God weet immers dat op de dag waarop jullie van hen zullen hebben gegeten, zullen jullie ogen geopend worden en jullie zullen zijn als goden met inzicht in goed en kwaad. Dus zag de vrouw dat de vrouw dat de boom goed was om te eten en mooi voor de ogen en begeerlijk om verstandig te worden; en ze plukte hem en at ervan en gaf hem aan haar man, die at. En de ogen van beiden zijn geopend en toen zij hadden ingezien dat zij naakt waren naaiden zij de bladeren van de vijgenboom aan elkaar om voor zichzelf een schort te maken. En toen ze de stem van Heer God hadden gehoord, die in de wind in de tuin wandelde na de middag, toen verborgen Adam en zijn vrouw zich om zich te verbergen voor het gezicht van Heer God, tussen de bomen van het paradijs.