Laat hier ook nog dit bijkomen, opdat de deugd volmaakt is, een gelijkmatigheid en voortgang van het leven in alles met zichzelf harmoniërend, wat niet (het geval) kan zijn, als je niet beschikt over kennis van de dingen en het vakmanschap, waardoor men de menselijke en goddelijke dingen leert kennen. Dit is het hoogste goed. En als je dit bemachtigt begin je bondgenoot te zijn van de goden, geen smekeling. 'Op welke manier,' zeg jij, 'komt men zover?' Niet over de Grote of Kleine St. Bernard en niet over de wildernis van Candavia, en niet moet er door jou gegaan worden naar de Syrten, en niet naar de Scylla of Charybdis, die jij toch allemaal overgestoken bent voor het loon van het baantje van procurator: veilig is de weg, aangenaam is hij, waarvoor de natuur jou heeft uitgerust. Zij heeft aan jou die dingen gegeven en als jij die niet verwaarloosd zult hebben, zul jij je verheffen gelijk aan god.