Caius Mucius, een jonge man van adel besloot binnen te dringen in het kamp van de vijand. Hij gaat naar de senaat. Hij zei : "Ik wil de Tiber oversteken, heren senatoren, en het kamp van de vijand binnendringen." De senatoren keuren het goed. Met een zwaard verborgen onder zijn mantel vertrekt hij. Wanneer hij daar aankomt, blijft hij staan in de dichte menigte, dicht bij de koninklijke tribune. Daar wordt toevallig de soldij aan de soldaten gegeven. En de boekhouder die naast de koning zit met bijna dezelfde kledij is druk in de weer. Mucius doodt de boekhouder in plaats van de koning. Hij wordt gegrepen door de soldaten en voor de Tribune van de koning gesleurd. "Ik ben een Romeins burger" zegt hij, "Ze noemen me Caius Mucius. Ik wilde een vijand doden. En dappere dingen doen en ondergaan is typisch Romeins. Ik ben niet de enige die deze gevoelens voor jouw koestert. Na mij is een lange rij jonge mannen die dezelfde eer nastreven. Onmiddellijk steekt hij zijn rechter hand in de offerpan die aangestoken is om te offeren. Stomverbaasd door die ongelooflijke daad zegt de koning : "Jij, ga maar weg, omdat je met jezelf meer vijandige dingen durft dan met mij." Later leidt Porsenna zijn leger van de Janiculeis naar beneden. En hij gaat weg uit het Romeins gebied.