Toen zijn ambtstermijn voorbij was, keerde hij vanuit de provincie naar Rome terug en begon met de grootste ijver naar de gunst van het volk te dingen. Toen Julia, de echtgenote van Marius en zijn eigen tante overleden was, zorgde hij er dan ook voor dat in de rouwstoet onder de wassen beelden van de voorouders ook het beeld van Marius meegedragen werd.
Die leider van de populares was ooit omwille van zijn overwinning op de Cimbren en de Teutonen de derde stichter van de stad genoemd. Toen echter enkele jaren later de optimates onder leiding van Sulla de populares overwonnen hadden, had de senaat dezelfde Marius, die intussen reeds overleden was, tot vijand van het Romeinse volk verklaard. Caesar wist maar al te goed dat hij zo de beslissingen, waarmee de senaat verboden had nog enig eerbetoon aan Marius te bewijzen met de voeten trad.
Toen nu enkele optimates woedend de begrafenisstoet verstoorden en tegen Caesar uitvoeren dat hij tegen de wet handelde, juichte het hele volk bij het voorbijgaan van de stoet hem onder luid geschreeuw toe. Ze stonden ervoor in bewondering dat hij de verering van Marius na al die jaren als het ware uit de onderwereld teruggebracht had.
Om vervolgens de sympathie van de populares nog steviger aan zich te binden, liet hij in het geheim wondermooie beelden van Marius maken. Hij bracht die op een nacht naar het Capitool en stelde ze op in de tempel van Jupiter Capitolinus.
Toen de burgers 's morgens de tempel binnenkwamen en de beelden opmerkten, stonden ze eerst verstomd over de stoutmoedigheid van de dader. (Niemand twijfelde er immers aan om wie het ging.) Omdat het gerucht zich door heel de stad verspreidde, kwam daarna een massa volk naar het Capitool gelopen om met eigen ogen te zien wat Caesar had durven doen.
Dadelijk werden ook de senatoren naar het senaatsgebouw geroepen om te beraadslagen hoe ze die brutaliteit de kop konden indrukken. Daar hield Catulus Lutatius, een zeer vooraanstaand man, in tegenwoordigheid van de beklaagde een redevoering, waarin hij onder andere Caesar beschuldigde dat hij niet langer in het geheim en als het ware met mijngangen, maar in het openbaar en als het ware met werptuigen en bestormingtoestellen de staat in zijn bestaan bedreigde. Maar Caesar verdedigde zich met zo'n welsprekendheid tegen zijn aanklagers dat hij tenslotte de senaat zelf van gedacht deed veranderen.