Canius, een Romeinse ridder ging naar Syracuse om vakantie te nemen, niet om handel te drijven. Zoals hij zelf gewoon was te zeggen: hij wou een landhuis kopen aan de zee gelegen waar hij zich kon vermaken met vrienden zonder gestoord te worden. Een zekere bankier Pythius die op de hoogte gebracht was van zijn besluit, zei hem: ik heb weliswaar geen villa te koop maar, als je wil mag je de mijne lenen. Tegelijkertijd nodigde hij Canius uit voor het avondmaal de volgende dag in zijn villa. Pythius echter, een man die een groot aanzien genoot in alle klassen van de maatschappij - hij was immers bankier- , riep de vissers bij zich samen en gaf hen het bevel: kom morgen voor mijn landhuis en vis daar veel. En hij voegde eraan toe wat zij moesten doen. Canius kwam naar het avondmaal. Terwijl de gasten genoten van een heerlijk maal, voer een vloot bootjes voor hun ogen heen en weer. En de vissers legden wat ieder voor zich gevangen had voor de voeten van Pythius. Toen vroeg Canius: Wat heeft dit allemaal te betekenen? Zoveel vis? Zoveel bootjes? Hij zei: waar verwonder je je over: op deze plaats vind je alle vis van Syracuse. Zij kunnen deze villa niet missen. Brandend van begeerte zei Canius verkoop mij deze villa. En hij zei: dwing me niet mijn dierbaarste te verkopen. Maar omdat Canius bleef smeken en dringend verzoeken deed Pythius alsof hij tenslotte toch toegaf. Hij verkocht aan de begerige en rijke man de villa voor zoveel geld als hij wou. De volgende dag nodigde Canius zijn familie uit en kwam zelf iets later. Hij zag geen enkel bootje. Hij vroeg aan zijn dichtste buur: hebben de vissers vandaag vakantie? De buur antwoordde: niet voor zover ik weet. Maar gisteren verschenen er wonderbaarlijk veel vissers. Canius was dol van woede. Maar wat kon hij doen?