Intussen had de koningin onder de blote hemel een brandstapel opgericht, waarop ze de klern van Aeneas had neergelegd: en het zwaard wat ze van Aeneas had gekregen, en een afbeelding van de man op het bed, waarin ze vaak hebben geslapen. Deze brandstapel beklom ze zenuwachtig. Het zwaard ging en de laatste woorden werden gezegd: "Lieve overblijfselen, neem deze ziel aan. De levensloop, die het lot had gegeven, heb ik voltooid. Nu zal ik als schim onder de aarde gaan. Ik heb een zeer mooie stad gesticht en heb de stadmuren gezien. Ik zou gelukkig zijn geweest, als de schepen van de Trojanen nooit mijn kust hadden aangeraakt. Maar laten we nu sterven. Z?.. zo bevalt het me onder de schimmen te gaan", zei ze. Vervolgens vervloekte ze Aeneas en midden in deze woorden doorboorde ze haar borst met het zwaard. Zodra Anna dit gehoord had kwam ze aanrennen. Ze beklom de brandstapel, hielt haar zuster op schoot en stelpte het donkere bloed met haar kleed. Driemaal probeerde Dido zich op te richten en driemaal is ze in het bed terug gerolt. Zo zeer schrijnde de wond onder haar borst. Toen zocht ze met dwalende ogen in de hemel het licht en nadat ze het gevonden had, zuchte ze een keer. Zo verliet de ziel het lichaam van Dido.