In het midden van de zomer zwoegen 10 maaiers onder de brandende zon op de velden. Ze zweten en hebben dorst en na weinige uren blijft er geen water over voor hen.
Daarom roept de leider van de maaiers davus, één van hen, bij zich en zegt: "Davus, ga naar de naburige bron en breng water voor ons".
Bij de bron ziet Davus een adelaar die wordt vastgehouden door een slang. Omdat een adelaar de boodschapper en dienaar is van Jupiter, doodt hij de slang met een sikkel en bevrijdt de adelaar.
Vervolgens schept hij water uit de bron en keert terug naar zijn vrienden. Eerst geeft hij grote bekers vol met water aan z'n gezellen, die ze gulzig leegdrinken.
Eindelijk wil hij zelf drinken. Precies op dat moment daalt de adelaar uit de hemel neer en werpt de beker uit zijn handen. Het water vloeit uit de beker op de aarde.
Eerst roept Davus woedend: "Bedank je zo jouw bevrijder?" Maar plotseling ziet hij z'n 9 stervende gezellen.
"Nu zie ik alles", zegt hij. "Het water van de bron is door de slang vergiftigd.. Maar de adelaar bedankt mij nu en ontrukt mij van de dood, omdat ik hem van de dood heb ontrukt."