A. Aulus Gellius, Noctes Atticae V 5
Antiochus toonde aan Hannibal in de vlakte zijn reusachtige troepen, die hij op de been gebracht had, omdat hij van plan was oorlog te voeren tegen het Romeinse leger. Hij liet zijn leger paraderen, dat schitterde door de zilveren en gouden kentekens. Hij liet zelfs strijdwagens met zeisen optreden. En de ruiterij, schitterend door de zadels en de teugels. En daar kijkt de koning bij de aanblik van zo'n rijkelijk uitgedost leger Hannibal aan en zegt : "Denk jij dat dit alles genoeg is voor de Romeinen ?" De Puniër wilde op dat moment niet spreken over de lafheid van de rijkelijk bewapende soldaten en zei : "Ik geloof zeker dat dit genoeg is voor de Romeinen, omdat ze zeer hebzuchtig zijn."
B. Cicero, De Oratore II 68, 276
Toen Nasica naar Ennius kwam en toen het dienstmeisje aan hem zei dat de dichter niet thuis was, had hij het gevoel dat zij dit zei op bevel van haar meester, dat hij niet thuis was. Enkele dagen later, toen Ennius naar Nasica kwam en hij aan de deur naar hem vroeg, riep Nasica luid : "Hij is niet thuis !" waarop Ennius : "Wat ? Herken ik daar jouw stem niet ?" Hierop zei Nasica : "Jij bent het onbeschofte man, toen ik jou vroeg, heb ik je dienstmeisje geloofd, en jij gelooft zelfs mij niet."
C. Martialis, Epigrammen II 38, VII 3
Jij vraagt me, Linus, wat mijn akker me opbrengt in Nomentum. Dit brengt de akker mij op : daar zie ik jou, Linus, niet meer. Waarom zend ik mijn boekjes niet naar jouw, Pontialus ? Omdat jij je boeken niet naar mij zou zenden.
D. Macrobius, Saturnalia II 4, 28 (Vertaling uit Aurora II)
Augustus had tijdens het avondmaal met veel genoegen naar muzikanten geluisterd. Aan andere artiesten had hij voordien met gulle hand geld gegeven, maar zij kregen slechts een handvol graan. Wanneer Augustus bij een ander avondmaal weer naar hen vroeg, excuseerde hun chef zich met de woorden : "Ze zijn naar de molen."