Op reis beste makkers, heb ik een jongeman ontmoet die heel erg verlangde in onze groep te worden opgenomen en hij lijkt mij zeer geschikt. Daarom heb ik hem hierheen geleid, maar ik heb hem bevolen buiten het kamp te blijven. Daar wacht hij jullie mening af. Met luid geroep en applaus werden zijn woorden goedgekeurd en hij werd bevolen de jongeman hier te leiden. Zo ging hij weg en hij keerde weldra terug met de jongeman, die alle rovers overtrof met hoofd en schouders. Die groette hem op deze manier: "gegroet, dapperste rovers! Neem een man met echt grote moed, die gevechten en wonden verkiest boven goud en die zelfs de dood zelf helemaal niet vreest. Ik ben immers Haemus, een zoon van een zeer bedreven rover, opgevoed door mijn vader tussen de rovers. Ik heb in die school alle knepen van een grondige roofoverval geleerd. Tenslotte ben ik aan het hoofd geweest van zeer sterke rovers, met behulp van die plunderde ik heel Etrurië. Maar plotseling ben ik door de godin Fortuna op onrechtvaardige manier in de steek gelaten. Want aangezien we toevallig een vriend van de keizer hadden beroofd, is een grote menigte van soldaten tegen ons uitgestuurd. Mijn makkers zijn tot de laatste man gesneuveld. Alleen ik ben ontsnapt uit de muil van de onderwereld. Je mag me niet arm vinden, want er zijn enkele resten over van mijn rooftochten". Dan haalde hij een zak tevoorschijn, waaruit hij een overvloed van goudstukken weggoot op de tafel, en hij zegt: "Dit, vrienden, bied ik jullie graag aan. Alsjeblief, ontvang dit klein geschenk van mij en neem mij op in jullie groep." Noch getreuzel noch aarzeling: dadelijk werd hij opgenomen in de groep van hen.