Filodemos en Demodokos zijn al voor de eerste dag van de Olympische Spelen in Olympia aanwezig. Ze mogen de eerste dag kijken naar de optocht van de atleten en de Olympische eed. Daarna wordt er aan de goden geofferd op het altaar van Zeus en op de altaren van de zes andere goden. Dus bekijken Filodemos en Demodokos dit in heilige stilte. Vervolgens spreken ze met enkele atleten. En Filodemos vraagt hen:"Waarom, atleten, doen jullie dat? Waarom offeren jullie in het begivan de Olympische Spelen aan de goden?" Maar een zekere atleet antwoordt:"Dus, vreemde, woon je in het land van de barbaren zodat je niet weet dat de goden van ons geen lege woorden zijn maar machtige meesters? Ja, terecht noemen we hen meesters. Want ze helpen de mensen maar haten goddeloosheid. Daarom moet men de goden vereren en vrezen." Dan zegt Filodemos:"Dat weet ik goed, atleet, en ik wens je het beste." Daarna gaan de atleten weg. Want de wedstrijden zelf zijn vroeg op de tweede dag, en de atleten hebben een grote nachtrust nodig. Want de dag zal voor hen lang en lastig zijn.