Iedereen begon te zwijgen en hun gezichten waren één en al aandacht. Dan begon vader Aeneas vanuit zijn hoog aanligbed: "Koningin, je vraagt me een niet te vertellen verdriet te herbeleven. Hoe de Grieken namelijk de Trojaanse rijkdom en het beklagenswaardige rijk hebben verwoest, de enorme ellende die ik persoonlijk heb gezien en waar ik ook een groot deel van heb meegemaakt. Wie van de Myrmidones, Dolopes en de soldaten van de wrede Odysseus zou niet wenen bij zo'n verschrikkelijk verhaal. En de nacht haast zich reeds naar de hemel, en de ondergaande sterren raden ons aan te slapen. Maar als uw verlangen dan zo groot is om onze lotgevallen, de laatste korte strijd van Troje te horen, zal ik er aan beginnen, hoewel ik huiver bij de herinnering die ik uit verdriet probeer te vergeten.