Maar toen het plan van de Romeinen bekend was geworden, hadden de barbaren hun ruiterij en wagenstrijders vooruitgezonden, met de overige troepen volgden zij op de voet en verhinderden onze soldaten van boord te gaan. De schepen konden vanwege hun diepgang niet ankeren behalve in diepe zee. Zo moesten de soldaten tegelijk van de schepen springen en zich in de golven staande houden en met de vijanden vechten; bovendien hadden zij hun handen niet vrij omdat zij door de grote en zware last van hun wapens gehinderd werden. Zij echter wierpen moedig hun speren af vanaf het droge of een klein eindje het water inlopend en vuurden hun daarop gerichte paarden aan. Door dit alles verschrikt gebruikten onze soldaten niet hetzelfde enthousiasme en strijdlust, die zij gewoon waren te gebruiken in voetgevechten. Terwijl onze soldaten aarzelden, zei de vaandeldrager van het 10e. legioen; "spring van boord kameraden als jullie de adelaar niet willen prijsgeven aan de vijanden; ik zal in elk geval mijn plicht tegenover de staat en mijn veldheer gedaan hebben." Nadat hij dit net luide stem had gezegd sprong hij van boord en begon de adelaar naar de vijanden te dragen. Toen spoorden zijn kameraden elkaar aan en sprongen allen van boord. Toen de anderen van de dichtstbijzijnde schepen hen hadden gezien volgden zij hen en gingen op de vijanden af. Door beide partijen werd er fel gevochten. Wanneer de vijanden van het strand af weer een paar enkelingen van het schip hadden zien springen vielen ze hen, zwaar gehinderd, aan en omsingelden met een overmacht de kleine groepjes (toen Caesar dat gezien had, liet hij de sloepen van de schepen bemannen ! en zond die naar de manschappen, die hij in moeilijkheden zag, te hulp) Zodra onze soldaten op het droge stonden, vielen zij de vijand aan en joegen hen op de vlucht. Nadat de vijanden in het gevecht overwonnen waren, zonden zij meteen gezanten naar Caesar om vrede. Zij beloofden dat zij gijzelaars zouden geven en zouden doen wat hij opgedragen had. Samen met deze gezanten kwam Cornmius. Wij hadden al boven (eerder) meegedeeld dat hij door Caesar vooruitgezonden was naar Brittanië. Zij hadden hem, toen hij van het schip kwam, gevangen genomen en in de boeien geworpen. Toen het gevecht afgelopen was, zonden zij hem teruig en vroegen om hun domheid te vergeven. Caesar beklaagde zich erover dat zij, hoewel zij uit eigen beweging gezanten naar het vasteland hadden gezonden om vrede, zonder reden de oorlog begonnen waren; toch zei hij dat hij hun domheid vergaven eiste gijzelaars.