L. Gegroet, Syrus! Waarom kom je na middernacht nog naar me toe? S. Luister, Lucia. De pot die ik hier bij me heb, zit vol met goud. Ik geef hem aan jou. Daarom kan Marcus vandaag naar zijn vader toegaan en hem zeggen: "Vader, het meisje van wie ik nu hou dat bezit een grote voorraad goud." En, zoals je zelf weet, houdt Centesimus meer van zijn goud dan van het licht in zijn ogen. Daardoor staat de weg naar het huwelijk voor jullie nu open. L. Maar Syrus, je bent een slaaf en je bezit niets. Vanwaar haal je dan opeens zo'n grote overvloed aan goud? S. Het is het geld van mijn meester. Het was begraven in zijn wijngaard. L. Maar Syrus, als het niet jouw geld is, maar het geld van je meester, dan kan je dat geld niet aan mij geven. Het is niet toegestaan het aan mij te geven, want het is de buit van een diefstal. S. Het is niet de buit van een diefstal, Lucia. Dit is het goud van Centesimus en het blijft van Centesimus, zoals voordien. Maar het zal niet meer in de wijngaard zijn, maar bij jou. Je zult zolang de bewaakster van de pot zijn tot het uur van jullie huwelijk. L. Jouw plan bevalt me niet, Syrus. Deze pot zal voor mij de oorzaak zijn van vele gevaren en vele zorgen. S. Lucia, integendeel de oorzaak van vele vreugden! En als je nog steeds twijfelt, denk dan hieraan: de helft van de bezittingen van mijn meester zal na zijn dood van jouw vriend Marcus zijn. Dus dit geld is nu al enigszins van Marcus. L. Dat is waar, Syrus. Toch twijfel ik nog steeds een beetje. S. Wat er ook van zij, Lucia, bewaar de pot tenminste gedurende enkele uren bij jou. Want ik kan de pot helemaal niet thuis bewaren. L. OK, Syrus. Ik ben bereid om de pot gedurende enkele uren hier bij mij te bewaren. S. Tot ziens, Lucia. L. Tot ziens, Syrus. Je bent een echte vriend.