1 Proca, koning van de Albanan, had twee zonen, Numitor en Amulius. Numitor, die de oudste was, was een kalme en goede jongeman. Amulius was echter woest en was begerig naar macht. Maar op een zekere dag voelde Proca dat het einde van zijn leven naderde. 5 Hij riep zijn zonen bij zich in zijn slaapkamer en hij zei: "Lieve zonen, ik ben al een oude man en ben door de jaren vermoeid. Spoedig zal ik sterven. Ik ben van plan om mijn koninkrijk en mijn rijkdom tussen jullie te verdelen. Jij, Numitor, zeg eens: wat van beide wens je, mijn koninkrijk of mijn rijkdom?" Numitor echter, die door de woorden van zijn vader bedroefd was, zei niets. 10 Amulius daarentegen riep uit: "Vader, geef mij jouw rijkdom! Want ik weet zeker dat Numitor jouw koninkrijk wenst. Laat aan hem jouw koninkrijk na." Want hij had begrepen dat een koninkrijk zonder rijkdom niets waard was. Numitor zei niets. Zwijgend is hij uit de slaapkamer weggegaan.