ARGWAAN BIJ DE ROMEINEN Arpinius en Inius meldden de dingen die ze gehoord hadden aan de legaten. Zij waren door dit plotse voorval hevig verontrust en hoewel deze dingen gezegd waren door de vijand meenden ze er toch niet achteloos aan voorbij te kunnen gaan. Ze waren vooral hierdoor geschokt, namelijk dat het nauwelijks geloofwaardig was dat een onbekende en eenvoudige stam van de Eburonen op eigen houtje het Romeinse volk had aangevallen. Ze legden dit dus voor aan de krijgsraad en er ontstond een groot meningsverschil onder hen. L. Aurunculeius en verscheidene krijgstribunen en verschillende centuriones van de eerste cohorten meenden dat niets zomaar ondernomen of het winterkamp verlaten mocht worden zonder bevel van Caesar; zij wezen erop dat ze gelijk hoeveel Germanen konden tegenhouden door het gebouwde winterkamp. De feiten spraken voor zichzelf omdat ze de eerste vijandelijke aanval moedig hadden afgeslagen en zelfs velen hadden verwond. Ze werden niet gedwongen door de graanvoorrad en ondertussen zouden zowel uit de nabijgelegen winterkampen als van Caesar hulptroepen komen. En wat was er tenslotte lichtzinniger of schandelijker dan met de vijand als raadsman een beslissing te nemen van het hoogste belang.
... EN INSTEMMING Tegen hen riep Titurius de hele tijd: Jullie zullen te laat handelen, namelijk als er een groter leger vijanden, waarbij ook de Germanen zich hebben aangesloten, naar hier zullen komen. Of wanneer er in een naburig winterkwartier één of andere ramp is gebeurd. Kort is de tijd om te vergaderen. Ik meen dat Caesar naar Italia vertrokken is; anders hadden de Carnuten het plan niet opgevat om Tasgetius te vermoorden. En de Eburonen zouden, als hij er was, niet met zo'n minachting voor ons naar ons kamp gekomen zijn. Ik zie de vijand niet als raadgever, maar ik zie de toestand: de Rijn is dichtbij; de dood van Ariovistus en onze eerdere overwinningen zijn voor de Germanen een reden tot grote wrok. Gallië staat in rep en roer, na zoveel beledigingen, nadat het onderworpen is aan het gezag van het Romeinse volk en nadat ze hun vroegere krijgsroem zijn verloren. Wie kan mij hiervan tenslotte overtuigen dat Ambiorix, zonder enige zekere hoop, zijn toevlucht zoekt in zo'n plan. Mijn plan is in beide gevallen veilig: indien er niets ergs gebeurt, zullen wij zonder enig gevaar het naburige legioen bereiken. Indien geheel Gallië met de Germanen samenspant, ligt de enige redding in de snelheid. Welke uitkomst kan het plan van Cotta en van hen die niet met mij akkoord gaan echter bieden? Waarbij, indien geen onmiddellijk gevaar, er toch een hongersnood gevreesd moet worden in geval van een langdurige belegering.
DE BESLISSING VALT De krijgsraad werd opgeheven; ze grepen elk van beiden bij de hand en smeekten de zaak door hun onenigheid en koppigheid niet te laten escaleren in het grootste gevaar: het was simpel, of ze nu bleven of ze vertrokken, als ze maar allen aan hetzelfde zeel zouden trekken; in de onenigheid zagen ze daarentegen geen enkel heil. De zaak sleepte door de onenigheid aan tot middernacht; uiteindelijk gaf Cotta zich verbitterd gewonnen; de zienswijze van Sabinus haalde het, er werd afgekondigd dat men bij dageraad zou vertrekken. De rest van de nacht bracht men al wakend door, omdat elke soldaat naar zijn bagage keek, wat hij kon meenemen, wat hij uit de winteruitrusting moest achterlaten. Bij dageraad vertrokken ze uit het kamp in een eindeloze kolonne en met een overlast aan bagage op zo'n wijze dat het leek alsof de raad niet door de vijand gegeven was maar door hun beste vriend Ambiorix.
DE HINDERLAAG Nadat de vijanden uit het nachtelijk lawaai en de wachtposten hun vertrek hadden opgemaakt, legden ze zich aan beide kanten in de bossen op een gunstige en verborgen plaats in een hinderlaag en wachtten daar op ongeveer 2 mijl afstand de komst van de Romeinen af. Toen het grootste deel van de colonne tot in een diepe vallei was afgedaald, kwamen zij plots van beide kanten tevoorschijn en begonnen de achterhoede te bestoken en verhinderden de voorhoede te stijgen en op een voor ons ongunstig terrein bonden ze de strijd aan met ons.
PANIEK IN DE GELEDEREN Omdat hij niets op voorhand voorzien had was Titurius pas toen gejaagd en liep zenuwachtig heen en weer en stelde hij de cohorten op. Hij deed dit alles vreesachtig en zo dat alles hem leek tegen te zitten, hetgeen meestal diegenen overkomt die gedwongen worden een besluit te nemen op het ogenblik van het handelen zelf. Maar omdat Cotta had gedacht dat dit op de reis zou gebeuren en om deze reden geen voorstander van het vertrek was, onttrok hij zich op geen enkel vlak aan het gemeenschappelijk welzijn en hij verrichtte vele taken, zowel in het bij de naam noemen als in het aansporen van de soldaten vervulde hij de taak van opperbevelhebber en in het gevecht die van de soldaat. Omdat men wegens de lengte van de tros minder gemakkelijk alles persoonlijk kon nagaan en voorzien kon worden wat op elke plaats gedaan zou moeten worden, bevalen ze dat er verkondigd moest worden dat men de bagage moest achterlaten en een kring vormen. Hoewel deze strategie in een dergelijk geval geen kritiek verdient, viel het toch faliekant uit, want het deed zowel onze soldaten de hoop verliezen als de vijand strijdlustiger maken, omdat dit niet zonder de grootste vrees en wanhoop leek te gebeuren. Bovendien gebeurde het onvermijdelijke, namelijk dat de soldaten overal de veldtekens verlieten en dat ze zich haastten wat elk het dierbaarst was van de tros te vragen en weg te trekken zodat alles weergalmde van het geschreeuw en gejammer.
SLIMME TACTIEK VAN AMBIORIX Maar het ontbrak de Galliërs niet aan een strategie. Want hun veldheren hadden langs heel de slaglinie laten afkondigen dat niemand zijn plaats mocht verlaten. De buit was van hen en wat de Romeinen ook zouden achterlaten, zou voor hen gereserveerd worden. Daarom moesten ze denken dat alles afhing van de overwinning. Alhoewel de onzen door hun veldheer en de Fortuin in de steek gelaten waren, stelden zij alle hoop op redding in de dapperheid en telkens als er een cohorte vooruitkwam, sneuvelde aan die kant een groot aantal vijanden. Maar toen Ambiorix dit opgemerkt had, liet hij afkondigen dat zij hun speren (van een grote afstand) uit de verte zouden gooien en niet dichterbij zouden komen en zouden weggaan van die plaats waar de Romeinen een aanval hadden gedaan: door de lichte bewapening en de dagelijkse oefening kon niets hen deren; als ze zich zouden terugtrekken naar de veldtekens moesten ze hen achtervolgen.
ULTIMATUM VAN AMBIORIX Door deze gebeurtenissen was Q. Titurius zeer geschokt. Toen hij in de verte Ambiorix zijn mannen zag aanmoedigen, zond hij zijn tolk, Cn. Pompeius, naar hem met de vraag zichzelf en zijn soldaten te sparen. Toen hij werd aangesproken, antwoordde hij dat indien hij met hem wou spreken, dat kon en dat hij hoopte van de menigte de dingen te bekomen die tot het welzijn zouden bijdragen van de soldaten. Hemzelf zou evenwel geen strobreed in de weg gelegd worden. En daarop gaf hij zijn woord. Hij contacteerde de gewonde Cotta om, zo hij ermee instemde, de strijd op te geven, een einde te maken aan het gevecht en samen besprekingen te voeren met Ambiorix. Hij hoopte het behoud voor hemzelf en zijn soldaten te bekomen. Cotta weigerde naar de gewapende vijand te gaan en volhardde hierin.
BITTERE NEDERLAAG Sabinus beval de krijgstribunen die hij op dat moment rond zich had en de centuriones van de eerste gelederen hem te volgen en, toen hij Ambiorix nogal dicht genaderd was en hem was opgedragen de wapens neer te leggen, voerde hij dit bevel uit en gelastte de zijnen hetzelfde te doen. Ondertussen, terwijl ze onderlinge besprekingen hielden over de voorwaarden en Ambiorix opzettelijk het gesprek had gerokken, werd hij geleidelijk omsingeld en gedood. Toen kraaiden zij echter, naar hun gewoonte, victorie en hieven het overwinningsgehuil aan en, nadat ze een aanval tegen ons hadden ondernomen, raakten de gelederen in paniek. Daar werd L. Cotta al vechtend gedood samen met een groot gedeelte van de soldaten. De overigen trokken zich terug in het kamp vanwaaruit ze waren gekomen. Toen daarvan de vaandrig, L. Petrosidius, in het nauw gedreven werd, wierp hij de adelaar over de wallen en sneuvelde hij dapper vechtend voor het kamp. Ze hielden de strijd amper uit tot de nacht; `s nachts pleegden allen, de wanhoop nabij, zelfmoord. Enkelen die ontsnapt waren aan de strijd bereikten langs onzekere wegen doorheen de bossen het winterkamp van legaat Titus Labienus en brachten hem verslag uit over het gebeurde.