De Lycische lomperds
(r1) Toen de zon eens hevig scheen op de akkers in Lycië, die de Chimaera voortgebracht heeft, kwam de godin aan, uitgeput door de lange zwerftocht en uitgedroogd door de branding van de zon had ze dorst gekregen. En haar kindjes hadden al gulzig alle melk uit haar moederborst gezogen.
(r5) Toevallig zag ze een middelgroot meer met water in het diepste van de vallei; daar waren boeren dichtgroeiende wissen, biezen en lis, dat gemakkelijk groeit bij moeras, aan het verzamelen. Latona ging er naar toe, knielde en steunde op de grond om het frisse water te scheppen en te drinken.
(r10) De lompe bende (boeren) hield haar tegen. De godin sprak als volgt tot de bende: "Waarom houden jullie mij weg van het water? Het gebruik van water is voor iedereen. De natuur heeft noch de zon, noch de lucht, noch het heldere water tot privé-bezit gemakt: ik ben gekomen naar een geschenk dat voor iedereen bedoeld is. Toch vraag ik je met aandrang dat jullie mij dat geven. Ik wilde niet mijn lichaam en vermoeide voeten afspoelen, maar mijn dorst lessen. Als ik spreek heb ik geen speeksel meer, is mijn keel droog en heb ik nauwelijks nog een stem. Een teug water zal voor mij een godendrank zijn en ik zweer [<beken] dat ik dan weer zal leven: met water zouden jullie mij leven geven. (r20) Mochten zij die hun kleine armpjes strekken naar mijn borst jullie beroeren." En toevallig strekten haar zoontjes hun armpjes. Wie zou er niet ontroerd geweest zijn door de vleiende woorden van de godin? En toch bleven ze haar tegenhouden ondanks ze bleef smeken; en bovendien voegden ze daarbij ook nog bedreigingen en verwensingen indien ze niet ver weg zou gaan.
(r25) En ook dat was nog niet genoeg: Ze maakten zelfs het water troebel met hun voeten en handen, ze sprongen opzettelijk rond in het water zodat de vuile modder vanuit de bodem van het water bovenkwam.
(r28) De woede verdrong haar dorst. De dochter van Coeus smeekte niet langer tot de lomperds en ze hield het niet langer vol woorden te spreken die een godin te min waren; ze richtte haar handen naar de hemel en zei: "Mogen jullie voor eeuwig leven in die vervloekte poel!" De wensen van de goden werden vervuld: ze vonden het leuk in het water te zijn, nu eens dompelden ze zicht helemaal onder in de diepte van het moeras, dan kwamen ze met hun hoofd terug boven, dan zwommen ze eens aan de oppervlakte van het water, dan rustten ze uit op de oever van het meer en dan sprongen ze terug in het koude meer.
(r36)
Opmerking
Lett: Maar nu ook oefenden ze hun gemene taal met ruzies
Maar ook nu bleven ze ruzie maken, schaamteloos probeerden ze de godin te verwijten hoewel ze onder water waren. Hun stem werd schor, ze bliezen hun nekken op zodat ze gezwollen waren. En door elkaar te verwijten werden de wijde muilen nog wijder. Hun hoofd hing aan hun rug, hun nekken schenen verdwenen te zijn. Hun rug werd groen, hun buik, een zeer groot deel van hun lichaam, werd wit en in de modderige poel sprongen de pas ontstane kikkers.