Horatius, Satiren II 6: Hoc erat in votis

Opmerking

Vertaling vs 1-15 (moet nog nagekeken worden

Dit verlangde ik: een niet zo groot stukje grond, met een tuin, een altijd stromend bronnetje dicht bij mijn huis en daarbij een stukje bos. De goden hebben het mij rijkelijker en beter gegeven. Het is goed. Ik vraag niets meer extra, Mercurius, tenzij dat je deze geschenken tot mijn blijvende eigendom maakt. Als ik mijn bezit niet groter heb gemaakt met oneerlijke praktijken, en als ik het niet kleiner heb gemaakt door verkwisting of nalatigheid, dan vraag in mijn dwaasheid ook niets van hetvolgende. "Mag dat dichtgelegen stukje grond bij mijn eigendom komen, het maakt nu mijn akker onregelmatig. Mocht een of ander toeval een urne geld aanwijzen, zoals aan hem die als dagloner een schat vond en het veld opkocht en het als eigenaar omploegde, door de gunst van Hercules." Als wat ik bezit mij gelukkig maakt, dan zou ik jou smeken: "Mocht je het vee van de eigenaar vet maken en ook al het andere, maak mij dan niet stompzinnig, help mij als een zeer geode bewaker, zoals je gewoon bent!"

Opmerking

Vertaling vs 59-86

Ondertussen ging de dag ellendig aan mij voorbij, toch niet zonder wensen: "Landgoed, wanneer zal ik je terug zien? Wanneer zal ik mogen lezen in de boeken van de ouderen, en dan weer slapen en zalig nietsdoen, genieten van het leven zonder last en zorgen? Wanneer zullen mij bonen verwant met Pythagoras en kool bereid met voldoende spek worden voorgezet? Heerlijke etentjes die duren tot in de nacht, waarbij ik zelf en mijn gasten eten voor het altaar van Lar, en als wij sober geproefd hebben van het feestmaal, laat ik mijn huisslaven ook eten." Naargelang mijn gasten zin hebben, drinken ze van de ongelijkgevulde wijnbekers, zonder rekening te houden met de dwaze tafelwetten. De een drinkt van de bittere wijn, de andere geniet van aangelengde wijn. Er ontstaan gesprekken, niet over de andere villas en huizen, ook niet over hoe goed of slecht Lepos danst, maar wel over wat ons aangaat. Of de mensen gelukkig worden door geld of deugd, of je uit eigenbelang of innerlijke waarde vrienden maakt. Wat de aard is van het goede en wat de bekroning ervan.