1 De Atheense burgers sturen 7 jongens naar Kreta. Ook sturen de Atheners 7 meisjes naar Kreta. De jongens en de meisjes zijn Atheense kinderen. Kreta is een groot eiland. 5 Daar is Minos (de) heerser.
Minos heeft een labyrint. Het labyrint biedt veel gevaren, want daarin zitten (lettr.: zijn) veel bochten en door de bochten vindt niemand de uitgang. 10 Daar wonen geen mensen, maar daar woont een Minotauros. De Minotauros is een verschrikkelijk beest, want hij is voor de helft mens, voor de helft stier.
Waarom sturen de Atheners dan hun kinderen naar Kreta? De jongens en de meisjes verschaffen voedsel. 15 Want de Minotauros eet alleen maar mensen.